De
wolvin van San Gimignano
Hoe
lang het geleden is dat ik Bartelomeo in San Gimignano ontmoette, ik weet het
niet meer. Te lang, zou ik zeggen. Toen we elkaar daar tegenkwamen, was ik in de kracht van mijn
jaren. Hij had toen mijn leeftijd van nu. Ik vond hem oud, maar hij was nog vitaal en goedlachs. Al jaren was hij alleen. De mensen praatten niet vaak
met hem en hij niet met de mensen. Er gebeurden geen opzienbarende dingen in
zijn leven.
Op
het postkantoor kwam hij zelden, hoorde ik later, alleen nog voor brieven van
zijn buurvrouw, die analfabeet was. Hij mocht haar de brieven voorlezen. Dan ging
hij tegenover haar aan tafel zitten met de rug tegen het licht, zodat hij geen
moeite had het handschrift van haar oude
geliefde te ontcijferen. Ze was nu te oud voor de liefde en daarover gingen de
brieven ook niet. Toen ze jong was, liepen de jongemannen achter haar aan. Bartolomeo
vond haar nog steeds aantrekkelijk ook al waren haar borsten verzakt en
scharnierden haar heupen stroef. Ze was nog ondeugend en keek na het voorlezen hem
altijd verheerlijkt aan. Op een dag hoopte hij haar toch nog eens.. Ach houd op
Bartelomeo, het is mooi geweest, hoort hij haar zeggen en dan pakt hij
mismoedig zijn stok en wandelt naarbuiten, zijn eigen eenzaamheid in.
Aan
de brieven had Bartelomeo een voorliefde overgehouden voor postzegels met
exotische dieren. De dierentuin in de stad was al jaren gesloten wegens
geldgebrek. Hooi en maïs waren te duur geworden, vlees onbetaalbaar en water
soms niet voorradig. Vaak stonden de putten in de stad droog, moest water in
koelwagens van het land worden aangevoerd, waren de belastingen volgens de
burgemeester en wethouders al veel te hoog. Ze zouden niet
herkozen worden en daarom ging de dierentuin dicht - voorgoed dicht. Op
de lege plek was een monument van plexiglas geplaatst waarin de dieren die hier
ooit hadden gewoond stonden uitgeknipt. De leeuw met zijn verroeste manen, de
giraf, die de laatste jaren hinkte, de
panter, die de hele dag onder een struik lag alsof hij er al niet meer was.
En niet te vergeten de apen, die ruzie maakten om de spijlen in een eindeloos
spel van eerst ik en dan jij en jij niet. Bartelomeo ging ook altijd kijken naar de stille wolvin. Zij was het
laatst levende dier en zat alleen in een hok. Zij keek niet op of om wanneer
Bartelomeo zijn pijp rookte op het bankje tegenover de kooi. Haar gele ogen ontweken
hem. Bartelomeo had de directeur gevraagd of de wolvin niet kon worden
teruggezet in de natuur. Deze had hem verbaasd aangekeken en gezegd een wolvin
is gevaarlijk in de vrije natuur, waarvan de directeur blijkbaar bar weinig
wist. Alle dieren waren uiteindelijk verkocht, opgegeten of gewoon verkwanseld
behalve de wolvin, die was ooit ontsnapt en niet meer gezien. Van haar ging het
verhaal, dat zij zich nog in de buurt van het stadje ophield. Heimwee of gewoon
omdat wolven leven van kleinvee, dat ze bij tijd en wijle van mensen roven. In
de late avond hoorde je de wolvin wel eens huilen, zei men.
Bartolomeo
hield van de heuvels en de kronkelige bomen, die hier al eeuwen stonden. Meer
dan van de mensen. Maar al te vaak hadden ze hem uitgelachen, wanneer hij over
de verdwenen dieren vertelde en over de wolvin. Men zei dat ze misschien zijn
overleden vrouw was in de huid van een wolvin, hoewel niemand zijn vrouw had
gekend. Ze was jong gestorven nog voordat hij naar het stadje gekomen was. Ze
hadden samen geleefd op de boerderij met varkens, koeien en paarden. Hij was
een boer in de stad.
Hoe
ik in San Gimignano terechtkwam, kan ik me niet meer herinneren. Zo’n beetje
als bij een sprong met een polsstok waarmee je langzaam opstijgt, steeds hoger
door de lucht en op het allerhoogste punt van stilstand ineens het gevoel van
vrijheid krijgt en je aan de daling begint om plots op je rug aan de overkant
van de sloot in het gras te liggen. Zo kwam ik in het weitje buiten de stad
terecht. San Gimignano staat in mijn
geheugen als een stadje uit mijn blokkendoos. Stevige eikenhouten blokken
waarmee ik huizen, muren en torens bouwde, die door hun eendere kleur één
geheel vormden. Wanneer ik de foto’s van het stadje bekijk, kan ik het weitje
niet meer terugvinden. Ik vraag me af of het er ooit geweest is. Misschien was het
verbeelding zoals ook het stadje zelf.
Wanneer
San Gimignano ontstaan is, verwoest en weer opgebouwd, de kronieken zwijgen er over.
Maar de torens zijn het bewijs van een strijdbaar verleden. Hier ging men
elkaar van dichtbij te lijf met pijlen. Maar terzake. Het was zomer en het had
in geen dagen, geen weken geregend. Iets wat gebruikelijk is in deze streek ver
van de mediterrane kust. Het land was droog, bezig in te krimpen. In de lucht
dreef een gele stof die het land, de huizen en torens overdekte. Voor oudere
mensen was de stoflucht soms zo bedreigend, dat ze naar de kust werden gebracht
om weer op adem te komen. De meesten konden
zo’n uitstapje naar zee best waarderen. Ze vertrokken in bussen en werden
omstandig uitgewuifd. Gesterkt kwamen ze terug en voelden zich als de torens
van de stad, stoer en onverwoestbaar. Bartelomeo ging nooit mee.
Ik
bevond me, zoals gezegd, onverwacht aan de voet van het stadje, dat zonder
ommuring, stadswal of gracht opkroop uit
de okerkleurige grond. Nergens vond ik een naambord van het stadje. Iedereen wist
dat dit San Gimignano was. Ik wandelde
door de nauwe straatjes. Ook zij droegen geen naamplaatjes. De huizen, die
tegen elkaar aan waren gebouwd, zowel naast als boven en onder elkaar, zeg maar
zoals een bijenkorf er van binnen uitziet, hadden een donkere okerkleur. De
torens waren opgetrokken uit hetzelfde grondmateriaal, vermoedelijk leem, een
mengsel van lokale klei en Sahara-zand door de sirocco-wind eeuw na eeuw
hierheen geblazen in hete, droge zomers. Ook de torens waren naamloos. Ja, de
torens, zij waren de reden van mijn komst.
Zij waren de grote bezienswaardigheid van San Gimignano. Ik kwam,
herinner ik me nu, van Sienna met zijn hellend plein, de stad van de zomeropera
in de buitenlucht.
Ach
vergeef me, dat het zo lang heeft geduurd om in San Gimignano te komen, waar Bartelomeo
me opwacht in een smal straatje. Hij zit voor zijn deur in de schaduw van de
zesde toren, wanneer je de torens telt vanuit het oosten. Het is laat in de
middag, de zon over het hoogtepunt heen. Okerkleurig en tanig is Bartelomeo een
oude man. Hij is de eerste bewoner, die me toeknikt. Ik vraag hem de weg naar
de kerktorens. De kerken, zegt Bartolomeo en lacht. Hij zwaait met zijn pijp. U
denkt, ja, u denkt werkelijk dat het kerktorens zijn? Wat een idee! Ik had het
zelf kunnen bedenken. Ja, ja, aan Barteleomeo zit al jaren een steekje los,
nietwaar? Hij is van het land, een boer die verhalen vertelt over dieren en
over de torens van de stad alsof hij ze heeft zien bouwen. Wat een verbeelding.
En geamuseerd, maar een beetje beledigd, zegt Bartelomeo: vraag het haar,
hierboven. Hij roept hikkend van de lach naar de buurvrouw, die uit het raam
hangt en vraagt wat er aan de hand is. Zij begint te lachen. En uit steeds meer
vensters buigen vrouwen zich gevaarlijk diep, bijna frivool voorover en
beginnen luid te lachen. Het gelach verspreidt zich door de straatjes, tussen
de torens door, verdwaalt en keert
echoënd terug. Nu komen uit de
huizen en cafés mannen naarbuiten. Ook zij kunnen zich niet langer bedwingen en
jagen hun lach door de straatjes omhoog tegen de gevels van de torens.
Ik
ben de eerste die het ziet en wijs omhoog naar de zesde toren. Een dun lijntje kruipt
langzaam door de muur van de toren, zoekt zigzaggend zijn weg naar het
platform, dat begint te schudden. Ook Bartelomeo kijkt omhoog, volgt met zijn
pijp in de hand de scheur, die zich door het pleisterwerk trekt en halverwege
de toren naarbeneden duikt en een nieuwe scheur opent. Een scheur die zich verwijdt,
verstopt en weer tevoorschijn komt. Niemand die weet hoe het lachen te stoppen
en het scheuren van de toren een halt toe te roepen tot Bartelomeo opstaat en roept
‘stoppen met lachen’. Het is niet de eerste keer dat ze hem voor gek
verslijten. Het gelach zwelt verder aan. Bartelomeo begint te trillen, zijn
ogen sperren zich open wanneer hij met bibberende vinger wijst naar de scheuren in de toren. Naar het zwart dat door
de scheuren naarbuiten puilt, een gitzwarte kop met geel lichtende ogen en tenslotte
de wolvin zelf met een akelige schreeuw uit de toren springt en naarbeneden
stort. Bartelomeo rent naar haar toe, opent zijn armen, probeert haar in zijn
armen te sluiten. Nooit eerder heb ik een man zo hoog van de grond zien
springen zo impulsief als alleen een geliefde kan doen. Even zie ik de twee
zwevend tussen de torens in een gelukzalige omarming voordat ze tegen de
kasseien slaan, Bartelomeo - het hoofd achterover - onder de zachte wolvin van
zijn dromen. In het moment van ademloosheid, dat wel minuten lijkt aan te
houden en de menigte verlamt, in die verwarring waarin de wereld van heel San Gimignano
lijkt stil te staan, ontsnapt de wolvin
in de late namiddag. Drie dagen later wordt Bartelomeo begraven op het kerkhof
onder belangstelling van het hele stadje. Ik was de laatste die de
begraafplaats verliet. Toen ik mij omkeerde bij de uitgang meende ik even het zilverend
lijf van de wolvin te zien. Ter ere van Bartelomeo heeft de burgemeester opdracht
gegeven in het monument van plexiglas ook de wolvin uit te knippen. Iedereen die
nu San Gimignano bezoekt kan de stille wolvin bekijken, die sinds de dood van
Bartelomeo niet meer in het stadje verschenen is. En de straat van de zweefsprong
heet in de volksmond nog steeds de Bartelomeostraat.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten