Mr.Cools' Planet - Welkom! Welcome!

Traveling and Writing
This website is about traveling and writing. Being on the move and being emotionally moved. Two different but interconnected things. Spotting places and losing your heart. Temples, pyramids, cities and ruins, forests and mountains, valleys and rivers, volcanoes and lakes, daily life in the streets, the world as habitat for writing.
Read on: In the year 2000

The Author
Derk Cools was born in 1939 in Den Haag / The Haque, the Netherlands. He got his degree in social geography and economics at the University of Utrecht(1958). As a civil servant with the Ministry of Economic Affairs, he developed expertise in regional (economic) planning at home and abroad. In 1994, he retired and moved to the Netherlands Antilles, the island of Curacao. Read on: Since 1995, he traveled

03 februari 2016

Schrijven in Ballingschap (in Amigoe Napa 16 01 2016 blz 6)





Schrijven in Ballingschap
Over Ontheemding in de literatuur
Deze maanden staan de kranten vol over de grote stroom vluchtelingen in Europa. Onder deze migranten bevinden zich ongetwijfeld ballingen. Mensen, die niet terug kunnen naar hun vaderland. Mensen, die in een nieuw land moeten aarden. Mensen die in een andere taal moeten leren denken. Kinderen, die diep getraumatiseerd (kunnen) zijn. Wat dat precies betekent vind je heel goed terug in het literaire werk van Agóta Kristóf, die in 1956 na de Hongaarse opstand tegen de Russische bezetter vluchtte naar het Westen. Ze is een schrijver in ballingschap ten voeten uit. Haar hoofdwerk ‘de Tweelingen Trilogie’ laat naar mijn idee goed zien hoe diep ballingschap de ziel kerft en de wereld totaal op zijn kop zet. Haar Trilogie is een sprekende illustratie van dit schrijven in ballingschap. Ontheemding als literair onderwerp. Wat dat inhoudt, zal ik aan de hand van deze Trilogie toelichten. Maar eerst iets over het bizondere moederland van Agota Kristóf in hartje Europa.
Boedapest aan de Donau
In 1956 zat ik als 17-jarige jongen gekluisterd aan de radio te luisteren naar reportages over gevechten in de straten van Boedapest – de hoofdstad van Hongarije - over het binnenrollen van Russische tanks en de vlucht van opstandelingen naar het Westen. Ik herinner me nog goed het gevoel van machteloosheid. In 1969 kwam ik voor het eerst van mijn werkzaam leven in Boedapest. Op het terrein van de handelsbeurs had Nederland een economische voorlichtingsstand, waar het portret van de toenmalige koningin Juliana hing en veel oudere mensen nieuwsgierig een kijkje kwamen nemen. Ze vertelden me dat na de Eerste Wereldoorlog veel leeftijdgenootjes als ondervoede kinderen tijdelijk in Nederlandse gastgezinnen waren opgevangen. Deze kinderen waren eigenlijk vluchtelingen van de Eerste Wereldoorlog en zij waren dat niet vergeten. In het begin van de jaren negentig, keerde ik terug als adviseur voor herstructurering van de Hongaarse industrie. Het IJzeren Gordijn in Midden-Europa was inmiddels opgetrokken. Er was weer vrij verkeer van personen tussen de landen in Europa. Boedapest was niet meer de spookstad van brede boulevards zonder auto’s, maar een levendige stad van druk bezochte terrasjes en winkels, een bruisende metropool aan de Donau. De afgelopen twee jaar ben ik opnieuw in Boedapest geweest en logeerde er in een hotel aan het plein bij het Keleti treinstation. De plek waar deze zomer duizenden migranten bivakkeerden zoals dagen lang op de TV te zien was.
Het Jugendstil Boekcafé
Aan de voorname Andrassy boulevard in Boedapest bevindt zich een prachtig Jugendstil gebouw met de naam Paris, het zgn. Bookcafe. Het huisvest een boekhandel van drie verdiepingen hoog. Bovengekomen met de roltrap stap ik een zaal van geboende vloeren en kristallen luchters binnen. De spiegelwanden vermenigvuldigen de glazen op de bar en brengen de obers in beweging. Hier drinkt men koffie en eet Sachtertorte zoals gebruik was in de tijd van de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie onder regie van de Habsburgers. Men leest hier het boek dat men in de winkel beneden heeft gekocht.
Temidden van de overvloed aan Hongaarse boeken is er een kleine afdeling buitenland, heel klein. Voor de buitenlander een beetje de omgekeerde wereld. Maar Hongaarse boeken moeten nu eenmaal worden vertaald. Het Hongaars is een vreemde eend in de zee van Indo-Germaanse en Slavische talen rondom. Volgens linguisten behoort het Hongaars tot de Finno-Oegrische taalgroep. Alleen al om de bizondere taal heeft Hongarije een geheel eigen identiteit.
Maar terug naar de boekhandel. Ik sprak met de boekhandelaar over Hongaarse schrijvers als Sandor Marái, György Konrad en Imre Kertész (Nobelprijswinnaar in 2006). Ik zei hem dat ik ook het werk van Agóta Kristof op de plank had gezien. Hij trok zijn wenkbrauwen op en zei ‘Ja, zij is, geloof ik, meer bekend in het buitenland dan in Hongarije.’ Ik lachte ter geruststelling, ‘Natuurlijk, ze heeft haar romans geschreven in het Frans, maar ze is een groot Hongaars schrijver. Ze is na haar vlucht uit Hongarije haar leven lang, wat je noemt, een schrijver in ballingschap geweest. En haar boeken dragen daarvan de sporen.’
Agóta Kristóf (1935-2011)
Kristóf is bekend om de Trilogie van de Tweeling, bestaande uit ‘het Dikke Schrift’, ‘het Bewijs’ en ‘de derde Leugen’.* Ik vind het bij uitstek intrigerend als werk van een balling, omdat ze de trilogie heeft ontdaan van Hongaarse karakteristieken. Het leven van de Tweeling speelt zich af in een land zonder naam en een tijd zonder jaartallen, hoewel het verhaal duidelijk in Midden-Europa is gesitueerd. De vertelling vindt plaats in een tijdloze herinneringsruimte. Het maakt het werk universeel, herkenbaar ook voor elke balling. Tegelijkertijd zegt Kristóf in een interview dat de hoofdpersoon in wezen de grensplaats K. is, die geinspireerd is op het stadje Köszeg, waar ze haar jeugd in een internaat heeft doorgebracht nadat ze van haar broertje was gescheiden. Kristóf kwam na haar vlucht in Zwitserland terecht. Daar werkte ze als arbeider in een horlogefabriek – hoe kan het anders? Ze sprak, las en schreef geen woord Frans. Ze was analfabete en leefde in een sociale en culturele woestijn, naar eigen zeggen. Kristóf zegt dat het Frans haar moedertaal vermoordde. Toch werd haar werk in Hongarije en in Frankrijk bekroond.
De Tweelingen trilogie
De trilogie van Kristóf geeft inzicht in de existentiële schok, die een balling diep in zijn hart ondergaat. In de trilogie vertelt de tweeling Lucas-Claus over het kinderleven in oorlog en armoede. Een jeugdtrauma. In het Dikke schrift is de Tweeling aan het woord, in ‘het Bewijs’ is Lucas (hij) de verteller, in ‘de Derde Leugen’ een Ik, afwisselend Claus of Klaus. De vertellers zeggen dat hun verhaal verzonnen is of moet zijn. Of ze beweren dat het fictie is, die op waarheid berust. Het verwart de lezer (zoals ook de balling voortdurend in verwarring verkeert). Het is niet uitgesloten dat de tweelingbroer (Claus) een bedenksel is. Lucas heeft geen broer. Of wel? Wie ‘het Dikke Schrift’ heeft geschreven, kan zelfs de politie, die onderzoek doet naar de identiteit, niet achterhalen. Het trauma van Lucas is de vlucht over de landsgrens, waarbij hij van Claus wordt gescheiden en de vader omkomt in het mijnenveld tussen de prikkeldraadversperringen. Maar ook dit lijkt bedacht, een verzinsel, fantasie, een leugen. Want in deel drie, de ‘derde Leugen’, vermoordt moeder de vader en raakt Lucas gewond. Hij verdwijnt in een internaat. Over zijn leven in het andere land doet hij er het zwijgen toe.
Waarheid en werkelijkheid verwisselen stuivertje. De lezer wordt opgezadeld met de waarheidsvinding. Stelen, liegen, pesten, folteren, lijden, doden, het is een zaak van overleven voor de tweeling. Het gebeurt aan de lopende band en zonder enig moreel oordeel. De tweeling vindt - heel opmerkelijk - een eigen ethiek uit. Grootmoeder, bij wie de tweeling omwille van hun veiligheid wordt gestald, is hun voorbeeld. Ze is de heks.
Zo ingewikkeld als het verhaal lijkt, zo helder is de trilogie geschreven. De taal is ontdaan van elke versiering, adjectieven zijn geschrapt, informatie is verkozen boven gevoelens. Het is de werkelijkheid die aan het woord is. Kristof ontwikkelt een eigen taal, puur Frans zonder omwegen. Ogenschijnlijk geeft ze direct toegang tot de werkelijkheid, maar daarmee springt levensgroot de paradox in het oog dat de taal niet de werkelijkheid kan onthullen. Het is een systeem dat over de werkelijkheid wordt heen gelegd.
In de trilogie vervult het (dikke) schrift de rol van verdubbeling. Niets is waar, niets is onwaar. Het (her)schrijven is een middel tot overleven. De lezer vraagt zich af: lezen we nu de Trilogie of het Dikke Schrift en van wie is het schrift, van Lucas of Claus? En ook Mathias de aangenomen, kreupele zoon van Lucas, houdt in navolging van zijn stiefvader een schrift bij. Schrijven is een poging de werkelijkheid onder controle te krijgen, de waarheid naar zijn hand te zetten. Maar bij elke pennestreek vindt een transformatie plaats, een kleine of grote verschuiving tussen personen, plaatsen, gebeurtenissen. Of, om dichtbij Kristof te blijven, wordt een Grens overschreden – een fysieke landsgrens, een grens van de identiteit (Lucas of/en Claus), de grens tussen werkelijkheid en waarheid, de grens tussen het ene en het andere totalitaire systeem, tussen leven en dood. Altijd is er in de waarneming het bewustzijn met zijn ongekende inhoud, die vormt en omvormt. Met recht kan men de trilogie omschrijven als grensliteratuur, misschien zelfs als borderline literatuur.


Fantoompijn
Ik denk dat ballingen dit voortdurend ervaren. Zij willen greep krijgen op hun nieuwe omgeving en stuiten op de vraag wie ze zelf zijn en of hun verhaal niet een verzonnen reconstructie van herinneringen is. Het gaat daarbij om eigen herinneringen maar ook om de veranderende verhalen over het leven van vroeger, over het geboorteland, over de geschiedenis van het land, die opnieuw en anders wordt verteld.
De balling ondergaat een tweevoudige crisis: het verlies van het geboorteland en van zijn jeugd. Beide worden onbereikbaar, bestaan niet meer. Alleen de herinnering is er en de reconstructie van de herinnering. Het geheugen is een verzamel-plaats, waar de werkelijkheid zich vermomt of verbergt. (Heimwee is zelfbedrog?) Dit verhevigt de identiteitscrisis. De schrijver/balling gaat een onbegonnen strijd aan om behoud van de eigen ziel. Kristóf diept dit gevecht tot op de bodem uit. In de trilogie laat zij zeggen dat ze ware geschiedenissen wil schrijven, maar op een bepaald ogenblik de geschiedenis onverdraaglijk wordt, juist door haar waarheid.
De trilogie laat tenslotte zien wat de verbeelding doet. Verschijnt eenmaal de Tweeling in het verhaal, dan gaat deze zijn eigen gang. Kristóf lijkt niet meer in staat om Lucas of Claus in het gareel te houden. De personages zijn haar de baas in de herinneringsruimte van de roman, waar onbekende wetten van de verbeelding heersen. Ingezet tegen de vervreemding en de eenzaamheid ontpopt de verbeelding zich als herhaalde leugen. Als schrijver in ballingschap opent Kristóf ons de ogen voor het menselijke drama van de ontheemding en eenzaamheid van de balling. In zijn ‘Alibis, Essays on Elswhere’ herinnert André Aciman aan de Franse filosoof Merleau-Ponty, die spreekt over fantoompijn van het geheugen, gevoel over iets dat niet meer bestaat. Ballingschap roept fantoompijn op, gevoelens over wat is afgerukt – de jeugd, het geboorteland. 
De trilogie van Kristóf is een aangrijpend werk, geschreven in grote eenvoud als van een sprookje ‘Er was eens...’, het allergrimmigste sprookje van het verloren geboorteland en de verloren jeugd, van een leven op drift.
Derk Cools
  • Behalve de trilogie schreef Kristóf o.a. De Analfabete, Gisteren, Ergens (korte verhalen). Zij kreeg in 2011 de nationale, Hongaarse Kossuth prijs voor haar gehele oeuvre. Voor het Dikke Schrift ontving zij de Europese prijs voor Frans-talige literatuur.




Geen opmerkingen: