Pagina's
Mr.Cools' Planet - Welkom! Welcome!
Traveling and Writing
This website is about traveling and writing. Being on the move and being emotionally moved. Two different but interconnected things. Spotting places and losing your heart. Temples, pyramids, cities and ruins, forests and mountains, valleys and rivers, volcanoes and lakes, daily life in the streets, the world as habitat for writing.
Read on: In the year 2000
The Author
Derk Cools was born in 1939 in Den Haag / The Haque, the Netherlands. He got his degree in social geography and economics at the University of Utrecht(1958). As a civil servant with the Ministry of Economic Affairs, he developed expertise in regional (economic) planning at home and abroad. In 1994, he retired and moved to the Netherlands Antilles, the island of Curacao. Read on: Since 1995, he traveled
This website is about traveling and writing. Being on the move and being emotionally moved. Two different but interconnected things. Spotting places and losing your heart. Temples, pyramids, cities and ruins, forests and mountains, valleys and rivers, volcanoes and lakes, daily life in the streets, the world as habitat for writing.
Read on: In the year 2000
The Author
Derk Cools was born in 1939 in Den Haag / The Haque, the Netherlands. He got his degree in social geography and economics at the University of Utrecht(1958). As a civil servant with the Ministry of Economic Affairs, he developed expertise in regional (economic) planning at home and abroad. In 1994, he retired and moved to the Netherlands Antilles, the island of Curacao. Read on: Since 1995, he traveled
15 maart 2010
Ruta Maya, tempels en steden
Mijn Ruta May
een gedicht
Het gedicht volgt de reis door het Rijk der Maya’s in Midden-Amerika in het voorjaar van 2004 langs oude Maya-steden Chichén Itzá en Palénque, Uxmál en Toniná, Copán, Quiriguá, Tikál en Tulúm.
Het gedicht toont in zijn regelbreuken, grammaticale verschuivingen en zijn hortend en stotend ritme, wat de tijd aanrichtte in de steden, tempels en pyramides, die tot ruïnes werden in het regenwoud. (zie hiervoor ook mijn Ruta Maya in het engels.)
Een picnic op de piramide
Een Picnic
pak het voorzichtig aan, reiziger
neem een wit laken met een biesje
bordjes, bestek, broodjes
goed dan thee of een tequila
de zoete bosbes geplet zacht
op de tong lispelend van lust
bloedend doorboord met koord
ter verzoening met de goden
19 april 2004 het vertrek
om precies te zijn - als zou
je het op een stèle schrijven
om het echter te doen lijken
vergankelijker misschien
onwezenlijk is het zoals
in Cancún je reisvriend
de kamer van het hotel
binnen stapt, luid lacht
en zegt ‘het is begonnen’
alsof de lange tijdrekening begint
de Maya kosmos weer ontstaat
en zo is het - te zijn behoort het zó
elke dag een uit niets ontstaan
piramides, picnic op ruïnes
precieser kan het bijna niet
reiziger ben ik van
Chichén Itzá en Palénque
tot in Honduras’ Copán
van Uxmál tot Quiriguá
kom Toniná op het spoor
vind in de dodenstad Tikal
de slang nog vóór mijn voet
en eindig als toerist in
hoog Tulum aan zee tussen
de ruïnes en de toren -
een plaatje - op de klif
ik ben het die de geuren ruikt
van stof en stenen, gras
orchideeën en verrotting,
de cicaden in Toniná hoort
brulapen in het regenwoud
rond de ruïnes van Palénque
papegaaien schreeuwend
over de piramide van Uxmál
de zinnen van het lichaam
redden steeds de werkelijkheid
vuile handen maak ik niet
ik zie de golfbeweging
het stromen van de Maya’s
in en uit hun steden
ceremonies in een zee
van tijd door de witte maan
bewogen dode steden
in het verstilde springtij
van de verstomde werkelijkheid
weg uit de straten
van Cancún
Yankee’s fingerprint
in Maya’s Yucatan
het asfaltwegje af
(de spoorlijn ontbreekt)
doorheen de vlakte
de Petén verstoft
sporadisch een boom
een bosje, landschap
met stugge huid
een droge mond
ondergronds de cenote
loodrechte schacht
in karstgesteente
geloogde tunnel
in de lange tijd
van leven en
van de lange dood
vangt water
water zwart
een picnic op een piramide
als het weer het toestaat
schrijft de Lonely Planet
laconiek, zeg ik gniffelend
een plezierreisje met paraplu
- wie verzint het - langs de stuk
geslagen Maya waanzin, de ruïnes
dood verloren in het vruchtbaar
verrottend regenwoud
lusten door waanzin ingelijfd
Chichén Itzá
oplaaiend in de stille ochtend
de morgen loeit weer aan?
nauwelijks, nee geen toerist
leeg het veld van nadering
de zee, het meer, het plein
of hoe de Maya de toegang
tot de benedenwereld zich
mythisch heeft gedacht
aangeharkt een park, zoek ik
naïef en licht nog in het hoofd
houvast tussen steile piramides
stenen geometrisch in de leegte
die voor het blote oog structuur
vorm noch eigen kleur aandient
zie hier het beeld:
clowneske koprol
door het luchtledig
opvlucht zonder vleugels
vertigo, een duizeling
haperend de ademhaling
alsof iemand voor jou
adem haalt
wind waar ben je?
de tempelpiramide
van bovenaf bekeken
- ogen, oren zwalkend -
een uitgehakte cataract
voor zondags klimmers
valdiep deze afgrond
de lucht geluidloos
vastgebonden angst
beweeg ik achterwaarts
langs een touw omlaag
bungelend in het midden
van de stille dodentrap
de Maya werkelijkheid is
niet hier, vast geklonken
in hem vreemde keelklank
Castillo, Colonnade, Caracol
de schelpkoepel half gekliefd
Chichén Itzá, hoogtepunt
van Maya en Tolteken stijl
stuip van stervende cultuur
versteende jaguars, chacmools
achterover leunend de holle buik
een offersteen bloed spiegelend
gepolijst als een serviesschaal
glanzend in het dorrend gras
lange muren op ooghoogte
mensenhoofden gezet in steen
doder nog dan de schedelvelden
van het Cambodja in deze tijd
langs de chacmools wandel ik
tussen zuilen, pilaren zonder dak
krijgers uitgemarcheerd op rij
doorheen de boomhoge colonnade
waar verrottend de natuur oprukt
uit het bos het dode blad na blad
verdwaald te voorschijn waait
Chichén Itzá, het speelveld leeg
mijn schaduw figuurtje op de grond
tempelmuren hoog, oud-oker grijs
geen groter speelvlak, geen verder
dragend geluid dan van de bal die
met de heup omhoog gestoten
door de stenen ring nog stuiterend
akoestisch doorheen de schrompelhitte
na-echoot tot voor mijn voeten
tot hier dit ongeteld moment
Chichén Itzá geborsteld en stof
gezogen, beeldplaat zonder ziel
doorheen het camera-oog gezien
Mérida, kerken, galerijen,
boogjes, poorten, doorkijkjes
koloniale façade, erfgoed
slordig maar toch bewaard
twee tecate bier op tafel
zwarte reuzenvogels
van onbekende makelij
over de plaza grande van
wandelaars en klokgelui
zijn ‘ruïnes slechts ruïnes’
vergleden uit hun voegen
steeds een beetje anders
zoals dingen, mensen
in een verwarde droom?
Uxmál
hitte op de huid
de poriën open
posthuum het zonlicht
drink mineraalwater
voorkom stijgend
dat je vleugels smelten
grijns naar de gids die
liever in de schaduw zit
ga het Convent binnen
adem licht, wacht
in de deuropening
verlies je tred
de hitte, de stilte, de rust
in de gebarsten handpalm
weeg de verwondering
zoals lucht verdampt
het Convent doezelend
in de namiddag okerlicht
slaapt de lange muren langs
de Chacmools gestapeld
in steen op steen - maskers
donker vliegen vleermuizen
alsof de nacht slaapt in de dag
tussen de tempelgebouwen
op een open grasveld dansen
wannebees hun zonnedans
onder bladerschaduw sta ik
en zie: de vlakte krult zich op
in geomorfe krimp van pijn
een witte hond wandelt
in de hitte het grasveld open
naar alle zijden verdord gras
legt zich van hitte lijdzaam
naast mijn schaduw neer
het paleis is leeg, gapend
dood de gouverneur, zijn steen
massief robuust, gedrongen
beneden de fries zijn vol gewicht
liggen in de huid hermetisch
stenen dicht opeen gevoegd
het licht steeds ongenadig
uitgewaaierd en weerkaatst
schroei je woorden
blaas adem tegen de hitte
wankel niet - je voet
haakt aan een grashalm
daar voorbij en halverwege wanneer
je woorden verloren zijn gegaan
zie je het Huis van de Dwerg
een paradox versteend en onvolgroeid
zie je over het zinderend Uxmál
over naamloos onuitgegraven heuvels
de, zegt men, verborgen tempels
het onbegonnen werk, bleek makend
dit Uxmal een landschap dat zich
vervreemdt, in fragmenten
zijn voortbestaan bestendigt
- en weet:
telkens neemt de nacht
elke nacht in dromen
dit aan de grond verloren
Uxmál opnieuw versteend
tot stof uiteen
in Campeche danst een kind
op de plaza in de avond
sluit aan zee het fort zich
- het is al laat - achter
werelderfgoedwallen
eten we de vis
met mes en vork
op een balkonterras
Palénque
het regent
het stopt
te regenen
motregen hangt
miezerend
in de lucht waar
diep door het bos
gedempt de stem
van Hanab Pakal
de Palenque koning
klinkt
op verhoogde vloeren
piramides, paleizen, tempels
met belle vue verrukkelijk
strategisch in de vlakte
nu tropisch regenwoud
theaterruimte bij toeval
herontdekt en half
nog in gebruik
ooit plots ordeloos
ontruimd
verheft de piramide zich
als op een stenen kussen
de omloop van galerijen
een fort waarin voorbij
de toren afdalend
binnen het bestuurscomplex
wemelend van vertrekken
sculpturen als krijgsgevangen
langs de muren in een ruimte
open van verschrikking
op steenworp afstand
de tempel van Inscripties
aarden opgang in
steen en gras vergaan
daaronder het koningslichaam
door geleerden herontdekt
verder weg en wat is ver
ten oosten van de rivier
de Otulum door de bouwers
geleid tot in Palenque’s hart -
de tempelgroep van het Kruis
geen christen Calvarie idee fix
maar in imitatie drie bergen
aap, mislukte mens
van hout zoals
de Popol Vuh zegt
beklim ik
de stenen trappen
omklem de spijlen
grijns naar
de hooggezeten man
met pijp krom
onder verentooi
wanneer ik omkijk
zie ik beneden
tempels, terrassen
fundamenten
een geruïneerde ruimte
windstil leven
weg
opgekruld zijn staart
de aap die naamloos
zijn inktpot achterlaat
klimt in de kruin
tussen torens
op het balveld groeit
onhoorbaar gras
Palénque stad, schaduw
van eigen aarde, steen
je vergraste trappen heb ik
beklommen in herinnering
aan bittere schittering
op weg naar nergens
en overal tezelfdertijd
wanneer voorbij, denk je
komt het steeds terug:
onder je voet een kiezel
prikkeling tot in de hersenen
het heelal zingend in je oor
op het netvlies verlaten
het schaakspel van Palenque
dovend de stukken op hun zij
in avondlicht de Maya koning
een god schaakmat
in het donker ligt
Palénque dicht gezongen
onder een velours, zwart
theater in het verdwenen bos
de stilte uitgehakt
Ococingo
Ococingo, een dorpje
een naam al in de gids
tevoren aangekruist
geen gedenkteken
geen zuil, geen steen
niets dat er aan herinnert
op dit plein met hotel Centraal
zijn balkonnetje aan de straatkant
niets na de uren lange bustocht
over de slingerweg door de
zeg maar lege bergen
wat zie ik anders - zeg het -
niets dan gestaag de regen
perpetuum mobile van regen
over de plaza, huizen, winkeltjes
omheen een gat in het geheugen
de open mond, geen bloed
of boom geplant - niets
geen echo uit soldatenmond
hier in de verborgen hoek
tussen plein en kerk van
dit regenend Ococingo
niets dat
eraan herinnert
hoe het leger
50 Zapatistas
met geweerschoten
heeft gedood
in dit blind
nee oogloos
Ococingo
woordeloos
een eethuisje
op de bonnefooi
gevonden
onder sterren
loze hemel
gegeten
Toniná
in de verte
vogels, weiden
koeien
wie kent niet
de droom van de trap
steeds maar treden
eindeloos treden
omhoog, omlaag tot
in de ingewanden
900 meter hoog
neerhangend trapwerk
masker van een landschap
door mensenhanden
aan de berg ontroofd
de vlakte aan je voeten
ontbloeiend bij de ingang
ongeteld duizenden
cicaden in het bos
krassen makend
op het trommelvlies
een beekje, een brugje
daarachter duizend jaren
de bleke dood begraven
aan de voet van wat nu
gazon is groen, egaal
waarover je lichtvoetig
toeloopt op de piramide
bijna zwevend stuit je
op het stenen offerblok
in een zentuin niet misstaan
opgekolkt uit dove grond
een krokus, witte bloedsteen
voor de verliezer in het rituele
cirkelend mens- en godenspel
met korte bezem
bijeen gebonden takken
veegt een man
afdalend tree voor tree
de bladeren van de lange trap
zich dieper bukkend
alsof hij de zon behoedt
voor het schouwspel dat ik
in gedachte op het grasveld
met de gladde offersteen
steeds voor me zie
omhoog over trappen
naar de hemel
dwalend over platforms
in vakken
doorheen werkkamers
zonder tafels
stoelen van de stenen
administratie
wat Toniná rest
na hakend uit de tijd
de doden-god in beeld
onder het afdakje van riet
de krijgsgevangen man
lelijk zijn oud gezicht
een grimas van pijn
op de tonen van cicaden
ik zei het al - ik hoor ze weer -
schrijft windvleugelend
een vlinder blauw van kleur
hiëroglyphen in het zonlicht
tipt in het voorbij gaan
vluchtig de trappen aan
drie verdiepingen omlaag
en lager een lijfverwant
van gele stof in fladdering
een open vraag over de dag
de dood op vleugels
een week voorbij
de dingen
op het netvlies
ingebrand
is het de wildernis
die de Mayas
als bedreiging voelden
die hen razend
maakte
hun bouwwoede
aanblies
hun strijd tegen
verval
is het de wildernis
die angst aanjoeg
strijd aanwakkerde
tot vernietiging?
zie ik
in de afgewende ogen
van de koning
krijgsheer of gevangene
een schijntje angst
om het bestaan?
geen schreeuw, geen
grimas in steenreliëf
winnaar en verliezer
slechts een oude man
de pijn is ongehoord
tranen in steen
verdroogd in
stucwerk
tranen
het hoofd
gestileerd
tot maïskolf
is verweerd
ruïnes
tillen uit de grond
hun dood
in het regenwoud
als schepen
ver weg in poolijs
vast gevroren
een vernedering
van wie
werd afgebeeld
van de hand
die stenen heeft
getild
wanhopig
de reconstructie
van wat zich voordoet
als deconstructie
in 2004
wanneer
uit huis en tempel
het hout
is weg gerot
stèles van steen
vroeg of laat
zijn meegenomen
rest de ruimte
fictieve installatie
in de leegte
of verbeelding -
werk van
het volmaakte
onnavolgbaar is
de rest-structuur
stad en ritueel
ontdaan van richting
als veld van
meteorieten
en verder steeds verder
doorheen het land, vandaag
en morgen, doorheen de tijd
het blikveld en wat zich
daarin verborgen houdt
slingerwegen, de bergen door
langs naaldbos rijdt de bus
hoefijzerend van geluk naar
San Christóbal de las Casas
een schoenpoetsertje klampt
zich aan mijn paraplu
opgerold in capriolen
wij twee een steekspel
dansend in het luchtledig
onsterfelijke motten
tegen de nachtlamp
vanaf de plaza de mensen
zoals ze gaan naar huis
achterlatend een ruimte
leeg in de avond die zich
ontmantelt in kerken
huizen, hoge stoepen
dichte vensters
fonteinen van water -
zich aan niemand geeft
de stad helder en dicht
geweven in de ochtend
een gordijn van kralen
het moment dat ik
vlinderend verdwijn
doorheen de menigte
die zich naadloos sluit
als achter witte, zwarte
zwanen het korrelig kroos
op de helling
slash and burn
weiden, bosjes
bij elkaar
op weg naar Guatemala
in de vroege bus
bergen, weiden
witte, bruine koeien
behaarde varkens
rook uit een schoorsteen
kanaal en houten sluis
een voetbalveld
wolken, bamboeriet
de grens - uitstappen
stempels in het paspoort
op weg naar
Chichicastenango
36 jaren burgeroorlog
beëindigd 8 jaar geleden
een land arm, onwennig
in de dunne vrede, biedt
de president voor 2 wapens
nu 1 fiets, 3 stuks voor 1
naaimachine
wist ik hiervan
verwarde ik Guatemala
Nicaragua
hetzelfde deed ik met
modderstroom
beving van de aarde
vermoorde mensen
nonchalance of ongeloof
dat de wereld ooit
anders worden zal
dan zoals toen
de heersers van Toniná
Palénque, van Quiriguá
en Copán elkaar bevochten
het balspel speelden tot
onthoofding volgde
het stadje Panajachel
een lasso in de stilte
aan het meer van Atitlán
zegt ze, niets dan een vlek
onder de hongermaan
uit de nacht geboren
de nieuwe, ijle dag
drie vulkanen, nevel
omheen het hoofd
harde wind op het water
Huxley’s paradijs
schoon gewaaid tot
in zijn krommen
ligt San Marcos
nog verborgen
witte wolken boven
steeds hetzelfde
meer
fratsen over rotsen
krijgen we les
in ethologie
onder elk blad
schuilt een geheim
dan wel een luis
verdiepen we ons
in het leven
en de dood
beetles, butterflies
in de Reserva Natural
hangbruggen boven
de diepte zacht
onder lome lianen
neerhangende
de lange dag
op de markt
in Chichicastenango
oog in oog met
de steeds zelfde vrouw
onbewogen het gezicht
mondspinnend
guirlandes, weefsels
de Maya haakneus
ruim duizend jaar
sluik het gitzwart haar
omheen het donker oog
verschijnt zij, zelfde
op het kruispunt
tussen kleden
midden op de straat
onder doeken, weefsels
kleden, T-shirts, broeken
hemden, hoeden
tussen potten
stenen maskers,
oorhangers en
halskettingen
ja daartussen
een vis
in het aquarium
duikt zij op
zelfde
raakt me de mond
bellen bubbelend
doorheen het glas
zij, zelfde
vrouw
Maya
stof
Antigua
de buitenrand van de binnenstad
doet denken aan Aix-en-Provence
de herinnering die ik er aan heb
de beplante lanen en de platanen
laagbouw, het hotel met dakterras
niet het uitzicht op de vulkanen
punthoog in de wolkenhemel
onwezenlijk nabij en slapende
vanuit de smalle straat
zie ik een mensenmenigte
over het avondplein
hoor droeve melodietjes
zie zwart geklede blazers
en schommelend op schouders
een platform, Maria in sterren
mantel, een kloosternon wiegend
op Indiaans verdriet
fonteinen van vuur
lakmoes voor het wonder
het aangezicht verlicht
de nachtelijke kathedraal
tussen mensen sta ik
naast een vader, zijn zoontje
op de schouder, kartonnen
kroontje op het hoofdje
goud van Burger King
de commerciële kindervriend
een man in monnikskleren
mobieltje aan het oor
en vrouwen die zich kruisen
wanneer dansende hun Maria
in springprocessie passeert
in donker pak en jurk
Mayas met glimlach
om de metamorfose
van oude en nieuwe
Mayas die voorbij gaan
klarinetten vervangen
de rieten fluit
Maria de godheid
van de Maïs
de Maya steeds
zichzelf gebleven
dooft zijn vuurwerk
om ‘t even
Antigua tussen vulkanen
heeft onder vrome voeten
misschien wel licht gebeefd
door heel het land breed
langs Ciudad de Guatemala
naar de andere landsgrens
dwaze kilometers per bus
Honduras - heuvels niet heuvels
land een zee van land en dorpen
tussen bossen mensen tussen
mensen, boeren tussen soldaten
tussen koeien, paarden, kerken
getourmenteerd een vredig
ogend land
Copán
nog niet wetend waar te staan
tussen de pijnlijk hoge stèles
dwaal ik over het leeg gemaaide
veld, weef grondpatronen zonder
enig systeem, mis het mathematisch
instinct bijvoorbeeld van de spin
een groep bezoekers draait
pratend langzaam pirouettes
omheen de bloedkoningen
hoog in statig steen gezet
ik volg zorgvuldig wakend
dat de afstand steeds dezelfde
blijft, buiten gehoor, mimiek
en het al te menselijke
reken dit Copán niet aan
de open plek in het woud
dwingt - vraag Heidegger
over de Lichtung - tot verkennen
van het aan- afwezige zoals
in het Zijn verschijnt
met hamer en beitel bewerken
ambachtslieden zienderogen
de opstanding van de koning
een god in gloednieuw stuc
ben ik onthecht stilzwijgend
naar de Grote Tijd op zoek
als onding in ons denken
steeds vertaald in afstand
Koning 18 Konijn komt
te voorschijn uit Stèle A
zelfverzekerd zijn gezicht
zijn lichaam bovenmenselijk
magnetisch zijn verschijning
voor een ieder die zich waagt
binnen zijn fysiek bereik
zie ik
met zonnebril de zon
de hiëroglyphen trap
zoon van 18 Koning Konijn
die tree na tree de tijd
herneemt in tekens
de Plaza en het Balveld
in de leegte een tegenwicht
de bouwmassa daar achter
de Hiëropglyphen Piramide
de Acropolis, de bouwwerken
16 en 22 - vol uitgesproken -
tunnels en piramides over
huifd met oud materiaal
als nieuw herbruikt
verlaat ik de tunnel
kronkel ingewand
vloer en hoeksteen
in de piramides
Rosalila en Jaguars
zonder anus, long
of slokdarm waar
in de schemerzone
het plexiglas beslagen
steenreliëfs van goden zich
aan het oog onttrekken
zoals later mensfiguren
blind op het netvlies van
de oude Matthijs Maris
pointillistisch geschilderd
tot ultieme werkelijkheid
de adem van de mens
is dodelijk, de grotten
van Lascaux en Altamira
waar schilderingen in rood
en zwart en in contour
van mammoet, steenbok
paard en herten zwemmend
op eenzelfde plek, de rots
met eindeloze tussenpozen
van het zich terugtrekkend
weer aanschuivend gletscherijs
springend steeds overheen
elkaar laag op schilderlaag
nog steeds springende en
elkaar achterna doorheen
een overschot aan zuur-
en stikstof sterven
aan de adem, de adem
van de mens
Copán verspreid over
naamloze gebouwen
opgegraven tussen bergen
bebouwd door boeren ooit
de dood voortbrengend van
onnoembare stadsmensen
in de val als was Copán
een Dien Bien Phoe
bestookt met kanonnen
aangesleept in het geheim
pokdalig en verstrooid
Copán, was je de voeten
de aarde omgewoeld
in het museum stervend
de moderne kus des doods
verzamelwoede tot behoud
van hiëroglief en beeld
Quiriguá
we zoeken ons een weg
doorheen een black-out
in de avond die ochtend
wordt in donker Quiriguá
een dansvloer van muggen
in het drijvend regenwoud
stappen wij vertraagd
als door water wadend
over het zompig grasveld
omzoomd door wat ik
schermbos noemen wil
omheen de rietbedakte stèles
hoogwerk zonder weerga
fallisch universum van
onderschepte Maya sterren
in hun koninklijke val
humoristisch, geinig soms
gigantisch en verfijnd
tot in hun grootheidswaan
staan Maya koningen hoog
op een voetstuk in het gras
beelden vereenzelvigd
tot ruim 8 meter in lengte
de goden gelijk bemeten
als ware het geen blasfemie
hun oorsprong van jaartal
te ontdoen, hun korte adem
tocht in het heelal tot zwijgen
de stèles tonen helden
daden tekst en data
reiken tot de rand
waarom ik aan Kounellis denk
die witte muren, een museum
zaal rondom betimmeren liet
met planken dragers hoger
dan 2 meter waarop jute
zakken zwarte steenkool
een nooit geziene display
ruimte schiep uit niets:
ook de stèles hier
staan op zichzelf
- out of place -
in het natte gras
hun functie zoek
monumenten tegen
beter weten in
een lofzang
waanzinnig van
vernietiging
voorbij het beitelen en bikken
het zacht gekerfde zandsteen
van de reuzenkeien uit de rivier
jaguar, schildpad, kikker ooit
te voorschijn gesprongen dier
halverwege het steen verstild
tot zoömorf omheind nu
door een houten hekje
het oog raakt haast versleten
de hand neigt zacht verlangend
het steen aftastend licht te strelen
de tijd bezwerend op te winden
steeds verder te schrijven aan
de in hiëroglyphen dood gevallen
tekst, verleiding zonder woorden
deel te zijn van een kosmos
die nooit heeft bestaan
in de verte handgeklap
schoolkinderen in het gras
een vlugge slang
naar Puerto Barrios
aan het Lago de Izbal
waar we wachten
tijdloos op het bootje
naar Livingston
aan de monding
van de Rio Dulce
langs mangroven
in volle vaart over zee
smakkend met de boeg
op het water golvend
atonaal het swingend
zwart Livingston achter mij
kijk ik vanaf de steiger
in de avond naar het samen
pakkend donker
varen we de nieuwe ochtend
in een overdekte motorboot
de wijdmondige Rio Dulce op
langs Indianen dorpen, steigers
modderige, dicht begroeide oever
waar een mega-pad zich roerloos
afwezig over ons bezoek verbaast
Tikal
doorheen het blader bos
de tempels op de plaza
zonder gevoel voor richting
rand en binnenkant
voor- en achterzijde
zonder het opkomend licht
willekeur van schaduwen
een dode stad, de weg omhoog
recht vooruit en achterom
in een patroon dat zich pas
van het hoogste platform
overheen de bomen, kruinen
ontraadselen laat, verweven
als de bouwwerken, de stèles
en de jungle zijn - zich metend
met elkaars statuur en
strevend naar de hemel
zoals ik zie omhoog
de vogels na
de gebouwen wijkend
over trappen zich
in v-vorm openend
het hemelblauw
besloten binnen bereik
van oog en oor
elkaar steeds zwijgend
toegedaan als grootfamilie
van stenen kunst
levend nog in ongekend
sacraal verband
in architectuur en stadsplan
uiteen gelegd
wedijverend op leven
en op de lange dood
met onstuitbaar
de razernij daar buiten
het verterend regenwoud
hoog sta ik
buiten adem
op de top van tempel IV
kijk over kruinen
zie de jungle
het dak, de kam
het platform, tempels
piramides
zie mijn adem
niet de wolken
nevels, niet het bloed
van oorlogsoffers
verdampt in
grijze lucht
Tikal in het regenwoud
laboratorium en labyrint
lust om stad en koningen
laag op laag begraven
onder Acropolis, tempels
noord en zuid
I & II &III & IV
onbeschrijflijk en
vaak beschreven
wanneer ik
in klim
niet weet
of ik
de aarde nu verlaat
of reeds
de hemel binnen
ga
oog in oog met de god
het dier in me
vermomd als vogel
kikvors, jaguar onder
het twee-ogig masker
als van een vleermuis
die me oogloos
aankijkt in de dood
ben ik
gedachtenloos
op weg - terug
de verloren wereld
in
Tikal - ruïnes
El Mundo Perdido
waar ik sta
ruïnes
stenen schreeuw
ineen gestorte
dode stad
Caye Caulker
Mario tuft ons
in zijn bootje
naar het rif
snorkelend tussen
vinwuivend grijze
roggen
wordt plots
het water donker
sluit de hemel
zich
woedt regen
woedt bliksem
slaat donder
tegen het water
verdrinkt het
eiland
godverlaten
waad ik
halfnaakt
naar het hostel
zet de ferry ons
de dag er op
aan land
Mario lacht
kiespijn in
zijn kaak
Tulum
aan de azuren zee
met Toltec uitkijktoren
in het zonlicht op de klif
de ruïne in het blauw weg
gemoffeld tot monument
apotheose of catastrofe
van hier en toentertijd
een wereld oplichtend
zonder het verzonkene
van de mythe in het steeds
verdwijnend regenwoud
tussen de toeristen
toerist die zijn badge
heeft thuis gelaten
alsof dat helpt
zich in niets
onderscheidend
heb ik gereisd
analfabeet
van hiëroglyphen
handelaar
in mijmeringen
gissen
laat zich slecht
wat ooit
geschreven
is
luisterend
terwijl
ik dit schrijf
naar
het concerto grosso
nr 4
van Alfred Schnittke
hoor ik
schreeuwen
papegaaien
brulapen
doden
zijn het
stemmen
hoor:
de Maya wereld is
niet een model
van aards geluk
geen utopie
zijn wij
met wisselende
halveringstijd
naar de zon op weg
dooft ook de aarde
doemt op het einde
van Xibalba’s wereld:
het moordend
spel is uit.
Geraadpleegde Literatuur
Calvino, Italo Invisible Cities, translated by William Weaver. Picador Books 1979
Huxley, Aldous Beyond the Mexique Bay. Triad / Paladin London 1984
Kadare, I. The Pyramid. Translation David Bellos, uit het Frans
Lonely Planet Belize Guatemala & Yucatán. 4de editie 2001
Laughton, Timothy De Maya’s, Leven, Mythe en Kunst, Librero 2004
Miller, Mary Ellen De Hofkunst van de Mayas. vertaald in Schatten uit de Nieuwe Wereld Brussel 1992
Miller, Mary Ellen Maya Art and Architecture. Thames and Hudson 1999
Milosz, Czeslaw A Book of Luminous Things, an International Anthology of Poetry 1996.
A Harvest Book, Harcourt Brace &Company, San Diego, New York, London
Rexroth, Kenneth One Hundred Poems from the Japanese. A New Direction Book, 1964
Sebald, W.G. Austerlitz. The Modern Library, New York, 2001
Sebald, W.G. On the Natural History of Destruction. Modern Library New York, 2004
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten